Over Job

Enkele opmerkingen bij het Bijbelboek Job

Het boek Job gaat niet zozeer over de zin van het lijden maar over de vraag of onheil straf op de zonde is. Het is een geschiedenis die vermoedelijk vóór de tijd van Abraham speelt.

Bijbelboek Job, Over Job

H.3: waarom gaat het zo, ná 2:10? Jobs diepste angst is bewaarheid (3:25): zijn kinderen  zeiden blijkbaar de HERE vaarwel. Dáárom komt deze straf van de HERE, want hij weet dat hij zélf niet heeft gezondigd.

Dit is het centrale onderwerp, evenals de vraag van deze vader, wat zijn fout is geweest met betrekking tot zijn kinderen. De vader is verantwoordelijk voor zijn gezin; daarom had hij beter niet geboren kunnen worden. Het antwoord van de HERE, aan het einde van het boek, is, dat hij een nieuw gezin krijgt. Het gaat dus niet om straf op Jobs zonde.

Na een week zwijgen en luisteren en mee-rouwen openen de vrienden pas hun mond.

 

H.4+ 5: Elifaz is de oudste en wijste van Jobs vrienden. Hij heeft zelf een openbaring van de

HERE gehad: 4:12-16, met als kern de woorden van de HERE, vers 17. Hij spreekt vanuit zijn hart en geloof; 5:8 en 9 staan centraal in zijn eerste rede. 5:24-26 lijken hard, maar kunnen een profetie zijn van wat er zal gebeuren.

 

H.6+7: Job reageert emotioneel: Elifaz heeft de diepte van zijn verdriet niet gepeild, weet niet waar hij over praat. Job is wanhopig, wil het liefst sterven. De reden: zie bij H.3. Job is hard in zijn bewoording naar zijn vrienden toe. Ook naar de Here God neemt hij geen blad voor de mond – en toch schemert er een roep om hulp door zijn woorden heen; Hij laat God niet los.

En ondanks zijn kwetsende woorden laten Jobs vrienden hém niet los. Ze blijven aanwezig, blijven proberen met hem in contact te komen. Zo weerspiegelen ze in al hun menselijke beperktheid iets van Gods liefde.

 

H.8: Ook Bildad kent de Here. Dat is opmerkelijk: de drie vrienden en Job komen uit heel verschillende landstreken. Bildad heeft het vooral over het geloof in relatie tot het voorgeslacht en roept op om God te dienen en dicht bij Hem te blijven. Er is een relatie tussen de daden van de mens en de daden van God. Ook Bildad lijkt iets te voorzeggen over Jobs herstel; hij spreekt vooral positief en dat is na Jobs uitval niet vanzelfsprekend.

 

H.9+10: Job verwoordt zijn pijn: God is groot maar lijkt zo ver weg. Hij voelt zich slachtoffer en begrijpt niets van Gods daden. Wanneer er een relatie is tussen zijn daden en die van God, dan is God onrechtvaardig. 9:35- de fout is dat Job het zélf wil doen; maar hij moet kleiner worden en de Here groter. Op het probleem van Job is maar één antwoord te geven: Jezus Christus. In 10:4-6 verwijt Job God dat Hij Zich gedraagt als een mens: en dat is precies wat Hij gaat doen, maar dan wel als de mens zoals Hij het heeft bedoeld.

 

H.11: Het geloof van Zofar lijkt veel op dat van Job. Zijn felheid kan voortkomen uit zijn angst dat ook hij, hoewel hij van zichzelf denkt dat hij rechtvaardig is, te maken zal krijgen met Gods ‘straf’. Voor Zofars gemoedsrust is het nodig dat hij gelooft dat Job, misschien onbewust en alleen in zijn hart, heeft gezondigd. Alles wat Zofar zegt klopt theologisch gezien, en toch slaat hij de plank volledig mis: zie vers 7-9.

 

H.12-14: Job geeft aan dat alles onzeker is; zoek je dan je zekerheid in God?  Hij heeft alles in handen. Onder andere in 12:4 en 13:14,15 lezen we over Jobs Godsvertrouwen, dwars tegen alles in. De mens moet zijn plaats kennen. Opvallend is dat vrijwel steeds de naam ‘God’ wordt gebruikt, maar in 12:19 de naam HERE: Hij Die nabij is. Vanaf 13:20 richt Job zich rechtstreeks tegen de HERE God. 14:4- dit gebeurde in Christus; ook 14:7-9 zijn Messiaans. 14:12b verwijst al naar de nieuwe hemel; zo komt de mogelijkheid uit 14:12a en 14 opeens in beeld: eeuwig leven door God. 14:18-22: Job maakt het niet mooier dan het is, maar blijft toch op God vertrouwen. We mogen eerlijk tegen Hem zijn, ook in onze ellende.

 

H.15: Elifaz reageert opnieuw, en zijn insteek is ook nu dat geen mens zonder zonde is (15:14). De oerzonde (Gen.3) is dat de mens als God wil zijn; de tong van de listige (15:5b) verwijst hier ook na. Hij gaat uit van dezelfde redenering als Job: God straft de zonde; wanneer iemand onheil treft, is dat een straf van God; die persoon heeft dus gezondigd. Hiermee valt hij in de kuil waarvoor hij Job waarschuwt: als God willen zijn door te begrijpen wat Hij doet.

 

H.16+17: Het is opmerkelijk dat de vrienden Job nog steeds niet in de steek laten en dat Job hen ondanks hun pijnlijke opmerkingen niet wegstuurt. De vrienden weerspiegelen de trouw van God. Ook Job heeft een verkeerd Godsbeeld. Maar hij blijft de Here aanroepen en vertrouwen, zie 16:19 en 20.

 

H.18: Bildad gaat door in de lijn van zijn eerste toespraak: hij kijkt naar de feiten zoals hij die ziet en geeft een theoretische verhandeling over ‘het geloof’. Zijn trouw aan zijn vriend Job is prijzenswaardig, evenals zijn volhardende waarschuwing. Uit 18:2 blijkt dat hij het ook niet eens is met zijn beide andere vrienden. Vers 3 ‘onrein’: ongeschikt om de Here God mee te dienen.

 

H.19: Het is God Die de weg voor Job blokkeert (vers 8-12). Jobs klacht doet denken aan de Here Jezus: van God en mensen verlaten. In vers 25 staat letterlijk ‘Losser’: degene die het bezit dat door God werd gegeven ook voor de toekomst voor een familielid bewaart. De Losser verlost de getroffene van de eeuwige vergetelheid. ‘Stof’ doet denken aan de schepping én de opstanding van de mens: het leven stopt niet bij de dood. Job gelooft in God en Zijn redding, tóch: de Here is nabij, ook in onbegrepen lijden. Vers 28,29: Job waarschuwt zijn vrienden: ook hen kan overkomen wat hem is overkomen.

 

H.20 lijkt sterk op de eerste rede van Zofar. Het lijkt meer over theorie dan over persoonlijk geloof te gaan. Wat hij zegt klopt: de Here straft het kwaad – maar niet altijd zo zichtbaar voor de wereld. Wanneer Zofar Job op deze manier beschuldigt, is het impliciet. Hij luistert niet, maar heeft zijn oordeel al klaar en zegt dat de Geest het hem zo heeft ingegeven. Dan is een weerwoord bijna niet meer mogelijk. Dit is dan ook meteen Zofars laatste rede.

 

H.21: Job zegt het tegendeel van Zofar, en beide is waar. Vers 34: de beschuldiging van Job is ook een beschuldiging van God.

 

H.22: Elifaz trekt vanuit wat hij ziet gebeuren conclusies over Jobs innerlijk en daden; toch schrijft hij Job niet af (vs 26-28). Vers 5-9: het omgekeerde van wat de HERE God de Zijnen opdraagt. In vers 24 en 25  geeft hij aan wat de rijkdom van geloven is. Wat Elifaz zegt over God is (ruim) de halve waarheid – maar dat is niet genoeg.

 

H.23 +24: vers 8-10: Job weet niet waar God is, maar Hij weet wel waar Job is! De grote lijn van de betogen van Elifaz en Job is gelijk. Job zit vast in zijn vragen. Ook in het gesprek komen ze niet verder. Dit is herkenbaar: zonder ingrijpen van de HERE God in ons leven komen we er niet uit m.b.t. de grote levensvragen.

 

H.25: Bildad vat nog eens samen wat hij al eerder zei: geen mens is rechtvaardig voor God.

 

H.26: Job geeft aan dat zijn vrienden, en Bildad in het bijzonder, hem niet hebben geholpen in zijn lijden, maar met ‘dooddoeners’ zijn gekomen, hoe waar het ook is wat ze zeiden. De HERE God gaat ons verstand verre te boven.

 

H.27: Wat Job zegt over het lot van de onrechtvaardige lijkt inhoudelijk als twee druppels water op wat zijn vrienden zeiden, en toch houdt hij vast aan zijn onschuld. Het draait om vers 8-10: Job roept de HERE wél aan, en verlustigt zich ondanks alles tóch in Hem. Daarom is zijn situatie geen straf. Twee gelijk lijkende situaties zijn niet per definitie gelijk, wanneer het hart van de mens anders is.

 

H.28 is de ‘afronding’ van de gesprekken met de drie vrienden. Vers 12 en 20 zijn een soort refrein. De mens heeft veel technisch vernuft (N.B.: een kleine vierduizend jaar geleden al mijnbouw diep onder de grond!), maar dat is iets anders dan wijsheid. Wijsheid is diepe geestelijke kennis, die niets met intelligentie te maken heeft, maar met de relatie met de Here God. Het is ‘de vreze des Heren.’ Jobs vrienden hebben veel kennis, ook over God, mar de diepe relatie met Hem (en met Job) ontbreekt. Daarom zijn ze niet wijs in Bijbelse zin.

 

H.29 is het begin van een nieuwe fase in het boek Job. Job blikt terug op hoe het was. Dit is niet opschepperig, maar weergave van de realiteit – anders hadden de vrienden hem zeker tegengesproken. De feitelijkheid weerlegt veel van de beschuldigingen van zijn vrienden. Het terugverlangen naar deze tijd brengt Job dichter bij de Here God, Die dit alles gaf.

Er is een grote tegenstelling tussen wat in H.29 is beschreven en H.30. Job is van grote hoogte naar minder dan niets gegaan. Het is niet alleen een gevoel, het is letterlijk zo. En de HERE God heeft dit toegestaan. Job lijkt ‘van God en mensen verlaten’; maar God is er nog steeds, en ook zijn drie (later: vier) vrienden. De bedreiging (vs. 27) is dat Job God zou kwijtraken, zoals het plan van de satan was. Maar ook op het dieptepunt zoekt Job God, al is het met zijn vragen, en is de HERE Job nabij. In de verzen 23 (‘levenden’!) en 24 gloort een sprankje hoop.

 

H.31 is een ‘acte van onschuld’ van Job. Job is hier trots op (v6). Wat hij zegt klopt met wat de HERE tegenover satan over Job zei. Hoewel Job geen Israëliet is en vermoedelijk vóór Mozes leefde, weet hij toch goed hoe God wil dat mensen leven.

 

H.32+33: Elihu, een jongere man, neemt het woord. Het Hebreeuws klinkt alsof er wordt gehakkeld en zinnen niet worden afgemaakt – hoewel hij nog niet geoefend is in het spreken met de wijzen kan Elihu niet zwijgen. Zijn boodschap is veel positiever dan van de drie andere vrienden. Hij beroept zich op de Heilige Geest Die hem deze woorden geeft. 33:18vv geeft een nieuwe dimensie: ook door Zijn straf en ziekte spreekt de HERE. 33:23/4 zijn een heenwijzing naar Christus; dit is openbaring. 33: 25/6 zijn (o.a.) een belofte aan Job. Uit 33:32 spreekt bewogenheid met Job, meer dan bij de andere vrienden te merken was.

 

H.34: 34:1 Elihu ‘antwoordt’ op Jobs zwijgen; zijn toon wordt steeds meer geïrriteerd en provocerend, maar Job reageert niet. Zie ook 35:1 en 36:1. Ook Elihu wil dat wat God doet ‘klopt’ met de menselijke redenering. 34:10 en 11: dit is waar op de lange, maar niet op de korte termijn; die verwarring is er nog steeds. 34:31, 32: schuldbelijdenis zou de oplossing zijn, maar Job kán dit niet belijden.  Volgens Elihu moet hij nog een lesje leren (34:36)

 

H.35: vers 6 en 7: zakelijk gezien klopt dit, maar het gaat om de relatie. Die heeft Job, maar blijkbaar weet/erkent Elihu dat niet. 35:14: die rechtszaak is er inderdaad, in de hemel (zie H.1).

 

H.36 en 37: 36:2 Elihu heeft, zeker voor een jongere, een groot woord – maar hij herhaalt dan ook de beproefde kennis uit het verleden. 36: 6 en 7: dit klopt, maar nog niet in deze wereld. 36:13: het gaat erom of je tot God roept in je ellende. 36:17: blijf niet in de slachtofferrol zitten! Zoek je en zondebok? Kijk dan naar jezelf. 37:19 en 20: tegen de hoogmoed, de eerste/oudste zonde van de mens (als God willen zijn). 37:23: heb je jezelf hoog? Dan heb je je loon reeds.  Opvallend is dat diverse uitspraken van Elihu (bijna) letterlijk worden herhaald door de Here God in de volgende hoofdstukken. N.B.: in H.42 krijgt Job niet de opdracht om ook voor deze vriend te bidden om vergeving.

 

H. 38 en 39: De HERE antwoordt Job, terwijl die niet het laatst heeft gesproken. Job krijgt ‘de wind van voren’ (38:1), i.p.v. troost: de verhoudingen worden scherp gesteld. Juist door Wie Hij is, is de HERE de Redder. Hij laat Zich niet ter verantwoording roepen. Van de hele schepping wordt steeds verder ingezoomd, tot op Job; die op de juiste manier reageert, nl door te zwijgen. Job krijgt geen inzicht, maar wel uitzicht.

Satan richtte zijn pijlen ten diepste niet op Job, maar op de Here. Daarom is zijn lijden voor Job geen verzoeking, maar een beproeving.

 

H.40 en 41: Gods grootheid in Zijn schepping; zo komt de kleinheid van de mens nog meer uit.

 

H.42: Vers 6, stof en as: opnieuw is er rouw voor Job, maar nu is het be-rouw: Hij heeft de HERE niet gegeven wat Hem toekomt. Door het gebed van Job worden de relaties hersteld: met de HERE en met de vrienden. Het offer wijst vooruit naar het kruis van Christus. Jobs vrouw wordt niet genoemd; zij verliet God en Job. Job krijgt geen dubbel aantal kinderen: kinderen zijn geen bezit, de gestorven kinderen tellen nog steeds mee. Jobs diepste vraag is beantwoord: is het leed dat hem overkomt de straf voor de zonden van zijn kinderen, waarvoor hij als vader verantwoordelijk is? Dat is niet het geval; hij mag opnieuw kinderen opvoeden. Vers 15: ook de dochters krijgen een erfdeel: dit wijst op de grote rijkdom van Job en verwijst naar de toekomst, waarin ook dochters het Koninkrijk mogen beërven.

Het lijden hoort bij het leven op de ‘oude’ aarde; vergeet daarbij de invloed van satan niet. Maar ook dan is de HERE nabij. Hij is niet te vatten in onze denkkaders.

 

Structuur van het Bijbelboek Job

Inleiding: Zegen en verlies voor Job

Elifaz              Job       )           3 x Elifaz        )

Bildad             Job       )           3 x Bildad        )                      8 > 7;

Zofar               Job       )           2 x Zofar         )           alsof een mens meer is/weet dan de HERE

Elifaz              Job       )          

Bildad             Job       )          

Zofar               Job       )          

Elifaz              Job       )

Bildad             Job       )           8 x Job             )

                                                                       )   = 10 x Job: ‘een wereld van verdriet en onbegrip’

2 x Job                                    )

 

4 x Elihu (4 = ½ 8); Job reageert niet meer

De HERE       Job (kort)                                )

De HERE       Job (kort; boete en gebed)      ) 2 = ½ 4

Uitleiding: herstel en Zegen voor Job